De Alabama-Coushatta Indianen
Deze twee stammen leven op dit moment gezamenlijk in Texas. Geen van beide stammen komen er van origine vandaan, want beide stammen leefden oorspronkelijk in het zuid- oosten, in Alabama, Mississippi en Georgia. De Alabama zijn een stam uit Alabama en de Coushatta een andere. De Alabama en Coushatta hebben een cultuur waarbij ze in vaste dorpen leefden en aan landbouw deden. Voordat ze in aanraking met de Europeanen kwamen leefden ze in Indiaanse stijl hutten in grote dorpen. Volgens de geschiedenis veranderde dit rond 1700 en gingen ze in huizen wonen die gebouwd waren naar Europese stijl en ook de landbouw kreeg een Europese inslag. Hun levenswijze was vergelijkbaar met die van de Caddo en andere zuidoosterse stammen. Zoals al eerder aangegeven stammen de Alabama en Coushatta dus af van de zuidoostelijke “Mound- building” cultuur, net als de Creek, Cherokee, Caddo, Natchez, Choctaw, Muskogee en vele anderen. Al deze stammen deelden één geloof. Iedere stam had wel zijn eigen gebruiken en tradities rondom dat geloof maar in de basis was het wel hetzelfde. Ze bouwden grote tempels van modder, gevormd als een piramide. In ieder van deze tempels brandde een heilig vuur dat nooit uit mocht gaan en ook in de huizen van de indianen brandde altijd een vuur. Deze vuren werden op een speciale manier opgebouwd. Om het vuur lagen vier stapels hout in de vorm van een kruis, ieder been van het kruis wees in een windrichting. Wanneer het vuur de uiteinden van deze stokken begon te laten branden duwde men ze naar het midden. Zij geloofden dat het vuur een deel van de zon was en de zon representeerde de hoogste god. De Alabama en Coushatta verbouwden op hun akkers voornamelijk mais, pompoen, bonen en andere gewassen. Daarnaast jaagden ze ook op klein wild en verzamelden ze bessen, noten en wortels. Om in de wouden op groter wild te jagen gebruikten ze pijl en boog. Favoriet voedsel van de Indianen was het vlees van de beer en schijnbaar was het goed te eten van zowel de indianen als de Europeanen aten het liever dan hert of rund. Om op het kleinere wild te jagen gebruikten ze blaaspijpen. Om het jagen in de bossen makkelijker te maken, kapten ze soms bomen weg, zodat het soms leek alsof je door een park liep, dit deden ze door delen van bos aan te steken en gecontroleerd te laten afbranden. |
---|